-
1 oefenen
1 [trainen, repeteren] train, coach ⇒ 〈 zich bekwamen〉 practise, rehearse 〈 rol〉, 〈 exerceren〉 drill2 [met betrekking tot deugd/plicht] exercise♦voorbeelden:kinderen oefenen in het lezen • train/coach children in reading♦voorbeelden:op de piano oefenen • practise (on) the pianooefenen voor een voorstelling • rehearse for a performance
Перевод: со всех языков на английский
с английского на все языки- С английского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский